Met onderstaande informatie over Alagille wil ik in mijn eigen woorden mijn kennis delen over het Syndroom van Alagille. Het duurde overigens even voordat we het syndroom goed konden spellen. Allagille, Alegille of Agille waren onze eerste varianten :-). Ik hoop dat alle onderstaande uitleg klopt. Ik heb het niet inhoudelijk laten controleren. Mochten er onjuistheden zijn dan hoor ik het graag.
Tip: in het artikel ‘Syndroom van Alagille’ (pdf) uit de NLVisie (verenigingsblad LNV) van december 2013 geeft Dr. Scheenstra heel heldere uitleg over het Syndroom van Alagille.
Hoe krijg je het Syndroom van Alagille?
Je kunt het Syndroom van Alagille krijgen van een van je ouders (de erfelijke variant) of via een spontane mutatie (foutje van de natuur).
Erfelijkheid Alagille
Je krijgt van zowel je vader als van je moeder 23 chromosomen mee. Deze chromosomen bestaan uit genen die de erfelijke aanleg (bijv. kleur van ogen) bepalen. Een mens heeft ongeveer 25000 genen, waarvan er enkele abnormaal zijn en verkeerde opdrachten geven. Meestal merk je daar niks van omdat de abnormale werking gecompenseerd wordt door het normale gen van de andere ouder.
Spontane mutatie
Een man maakt zaadcellen aan en een vrouw eicellen, via celdeling. In dit proces van celdeling kan wel eens iets misgaan (spontane mutatie). Hierdoor kan op de chromosomen van een eicel of zaadcel een gen (bij Alagille meestal het JAG1 gen) komen met een foutje. Dit verkeerde gen wordt bij de bevruchting doorgegeven aan het embryo. Normaal geen probleem omdat het foutje door hetzelfde gen van de andere ouder gecorrigeerd kan worden. Helaas is dit niet mogelijk bij een foutje in het JAG1 gen. Het afwijkende JAG1 gen is namelijk dominant en zorgt dat het embryo het Syndroom van Alagille heeft en de groei/ontwikkeling in de baarmoeder anders gaat dan normaal. Iemand met Alagille heeft dus in zijn genen een JAG1-gen met Alagille (dominant) van de ene ouder en een normaal JAG1-gen van de andere ouder (die gedomineerd wordt).
Alagille doorgeven
Stel een man met Alagille maakt zaadcellen aan. Zijn 46 chromosomen (met 23 van zijn vader en 23 van zijn moeder) worden gesplitst. Een zaadcel bevat 23 chromosomen. Samen met de 23 chromosomen van de eicel ontstaat een embryo met 46 chromosomen. Bij de splitsing geeft een man met Alagille óf het JAG1-gen met het foutje (van de ene ouder gekregen) óf het normale JAG1 gen (van de andere ouder) door aan een spermacel. Het kindje heeft dus 50% kans om ook Alagille te krijgen.
Functie JAG1-gen
Wat voor rol speelt het JAG1-gen eigenlijk bij de ontwikkeling van het embryo? Het is verantwoordelijk voor de aanmaak van een bepaald eiwit dat verantwoordelijk is voor het aanmaken van de bindweefsels in het lichaam (bloedvaten, huid). Je hebt allerlei soorten weefsel, denk aan bloed, spier, bot, kraakbeen en bindweefsel. Bindweefsel zit onder andere in bloedvaten, botvlies, galgangen e.d. Het is alom in het lichaam aanwezig. Door het foutje in het JAG1 gen wordt er te weinig eiwit aangemaakt dat ‘codeert’ (in interactie is) met bindweefsel. Hierdoor verloopt het ontwikkelingsproces van het embryo/de foetus anders dan normaal. Zo ontstaan de symptomen van het Syndroom van Alagille (in bijv. hart, lever, nieren).
Autosomaal overerfbaar
Het JAG1-gen is dominant (zie bovenstaande uitleg) en autosomaal overerfbaar. Autosomaal betekent dat Alagille even vaak bij mannen als bij vrouwen kan voorkomen. Hoe zit dit? Van de 23 chromosomen is er 1 het zogenaamde geslachtchromosoom, dit is nr. 23. Dit bepaalt het geslacht en bestaat daarnaast ook weer uit vele genen die erfelijke kenmerken doorgeven. Het JAG1 gen zit niet op nr. 23, het geslachtschromosoom, het kan dus bij zowel jongens als meisjes voorkomen (autosomaal).
Hoe werkt het dan bij ziektes die niet autosomaal zijn en dus wel aan geslacht gebonden? In dat geval zit een gen met een foutje op een bepaald geslachtschromosoom, bijvoorbeeld op een X-chromosoom. Dan zou alleen de man de ziekte kunnen krijgen. Uitleg: een man kan X of Y doorgeven en de moeder alleen X. Stel dat een vrouw (XX) van haar vader een X-chromosoom heeft gehad waar een ‘ ziekte op zit’, dan hoeft ze niet bang te zijn. Ze heeft nog een normaal X-chromosoom van haar moeder gekregen dat het foutje compenseert. Een man echter heeft een X en Y-chromosoom. Als hij van zijn moeder een X-chromosoom krijgt met een ziekte, is hij de pineut. Hij kan niet compenseren met een gezonde X, omdat hij van zijn vader een Y-chromosoom heeft gekregen want hij is een man.
Symptomen Syndroom van Alagille
Helaas kun je in DNA wel zien of het Alagillefoutje aanwezig is maar kun je vervolgens niks zeggen hoe erg de ziekteverschijnselen zijn die zich ontwikkelen. Ik kan mij persoonlijk voorstellen dat andere genen hier ook een rol bij spelen. Het gaat om de mix van genen hoe erg de symtpomen zijn. Onderstaande symptomen zijn bekend van het Syndroom van Alagille.
Lever
De kleine galgangetjes in de lever kunnen door Alagille niet goed vertakt zijn. De gal, aangemaakt door de lever, kan daardoor niet goed van de kleine galgangetjes verderstromen naar de grote galwegen. Deze grote galwegen komen vervolgens uit in de galblaas waar de gal lekker aangedikt wordt. Als er eten in de darmen komt knijpt de galblaas samen en stroomt er gal naar de dunne darmen. Daar werkt de gal er hard aan om vet af te breken waarna het door de darmen opgenomen kan worden. Omdat de gal bij vernauwde kleine galgangetjes niet lekker uit de lever kan wegstromen, blijft het in de lever zitten en treedt er stuwing op. Niet echt lekker voor de lever en daarnaast kan de gal niet zijn werk doen in de dunne darmen. Door te weinig vertakte galgangetjes is er vetmalabsorptie (verminderde vetopname).
In gal zitten galzouten. Als er in de lever stuwing optreedt omdat de gal in de lever blijft hangen gaat het lichaam als reactie hierop de stoffen in de gal afgeven aan het bloed. Zo komt er een verhoogde dosis galzouten in het bloed. Die kunnen zorgen voor jeuk aan de zenuwuiteinden onder de huid (onderhuidse jeuk). Overigens is het verband tussen galzouten en jeuk nooit 100% aangetoond.
Een andere functie van gal is het afscheiden van bilirubine, een afvalstof die vrijkomt bij het afbreken van rode bloedlichaampjes. Omdat de gal met de bilirubine niet goed afgevoerd kan worden naar de dunne darm door de vernauwing van de kleine galgangetjes kan niet al het bilirubine afgevoerd worden. Hierdoor zal veel bilirubine (een geel stofje) zijn weg terugvinden naar het bloed en zichtbaar worden aan oogwit en huid.
Hart
De meeste patiënten met het Syndroom van Alagille hebben een aangeboren (meestal milde) hartafwijking. Een bekende hartafwijking is vernauwing van een longslagader.
Ogen
De volgende afwijkingen kunnen voorkomen bij het Syndroom van Alagille: embryotoxon posterior (een ring om de pupil heen), pigmentafwijkingen van het netvlies, afwijkingen van het hoornvlies of een veranderde positie van de pupil.
Wervel
Veel patiënten met het Syndroom van Alagille hebben vlindervormige wervels in bijvoorbeeld hun rug of borstbeen. Dit leidt echter zelden tot klachten.
Nieren
Er zijn Alagillepatiënten met nierafwijkingen. Hierbij gaat het om vormafwijkingen van de nieren of om een verandering in de nierfunctie (kan leiden tot verandering in de vaten van de nier). Door vaatveranderingen kunnen patienten een te hoge bloeddruk krijgen.
Groeiachterstand
Kinderen met het Alagille-syndroom hebben vaker een achterstand in groei dan normaal. Dit staat deels in verband met de leverproblemen.
Hersenvatafwijkingen
Er is een verhoogde kans dat de hersenvaten van patiënten met Alagille afwijkend zijn aangelegd. Er is een verhoogd risico dat in zo’n afwijkend aangelegd vat een bloeding of verstopping komt. Het is belangrijk om neurologische klachten als uitval van functies of krachtverlies in de gaten te houden.
Ontwikkeling
Bij een klein aantal patiënten is er een achterstand in de ontwikkeling en motoriek.
Gelaatskenmerken
Sommige patiënten hebben typerende gelaatskenmerken als: breed voorhoofd, diepliggende ogen, spitse kin, afstaande oren.
Alagille is niet te genezen, de symptomen worden zo goed mogelijk behandeld.